Hoofdstuk 21: Spoorloos

‘Met wat?’ vraagt de vrouw geschrokken.
Clara drukt haar handen tegen haar oren.
‘Ik kan er niet meer tegen!’ 

‘Wat doe ik?’ vraagt de vrouw aan Clara.
‘Houd je mond.’ Clara knijpt haar ogen dicht en perst haar lippen op elkaar. Met haar gekromde rug en haar gezicht half verborgen tussen haar ellebogen, merkt ze nauwelijks het zachte geruis van de beweging van de vrouw op. Maar terwijl ze inademt, wordt de geur van haar parfum steeds sterker. Voor een kort moment schrikt Clara van de hand die tegen haar schouderblad wordt gelegd. Ze onderdrukt de reflex om de hand van zich af te schudden wanneer ze de warmte voelt die zich verspreidt onder de handpalm die haar voorzichtig aanraakt. De gespannenheid in Clara’s spieren neemt af onder de tedere beweging van de vingertoppen die zachtjes over de stof van haar jurk strijken.
‘Mijntje,’ fluistert de vrouw. 
Luchtbellen van opgeslagen herinneringen zonder beelden wellen op vanuit Clara onderbewustzijn bij de fluisterende klank van de stem van de vrouw. Gevoelens van veiligheid en liefde die vanzelfsprekend leken, maar werden bedekt door een deken van angst, onzekerheid en pijn.
Met gesloten ogen laat Clara haar armen zakken en draait zich in de richting van de vrouw.
‘Lieverd, toch,’ klinkt opnieuw de moederlijke fluisterstem die Clara, zonder het te weten, al die jaren heeft gemist.
Voetstappen die ferm de ziekenhuiskamer binnenstappen, verbreken Clara’s kortstondige gevoel van veiligheid. Ze opent haar ogen en ziet een onbekende man in de deuropening staan.
‘Mevrouw De Rooij,’ zegt de man. ‘Ik had u vanmorgen geadviseerd om te wachten tot de resultaten van de DNA-test bekend zouden zijn.’
‘Ik ga toch niet thuis zitten wachten als mijn kind na elf jaar opeens opduikt?!’
‘We moeten de protocollen volgen, mevrouw De Rooij. We kunnen er niet zomaar conclusies trekken.’
‘Maar ze is het.’
‘Ja, dat wijst het DNA-onderzoek inderdaad uit.’ Hij draait zijn hoofd naar Clara. ‘Sorry, Jasmijn. Ik had het je graag als eerste willen vertellen, maar situaties als dit komen zelden tot nooit voor. Met overal camera’s, mobiele telefoons, pers en social media zijn dit soort hoogwaardige nieuwsmomenten onmogelijk geheim te houden.’
Clara probeert de woorden van de man te volgen, al heeft ze geen idee waar hij het over heeft. Haar gezichtsuitdrukking verraadt haar onwetendheid, realiseert ze zich, wanneer de blik van de man verzacht.
‘Nogmaals sorry,’ zegt hij rustiger en zachter, terwijl hij op Clara afstapt. ‘Ik kan mij voorstellen dat je geen idee hebt wat er allemaal gebeurt. Ik ben rechercheur Renkens.’ Hij steekt zijn hand uit naar Clara. ‘Ik zit al vanaf de eerste dag van je vermissing op de zaak.’
Vertwijfeld schudt Clara zijn hand. 
‘Dit is mijn collega rechercheur Vos,’ knikt hij naar de vrouw die achter hem aan de ziekenhuiskamer binnen is gestapt.
‘Dag Jasmijn,’ zegt rechercheur Vos en ze schudt de hand van Clara zodra rechercheur Renkens haar hand heeft losgelaten. ‘De artsen hebben voor ons een ruimte vrijgemaakt waar we je kunnen spreken. Loop je met ons mee?’
Onzeker kijkt Clara van Victor naar de vrouw die haar moeder blijkt te zijn, naar de twee onbekende rechercheurs. 
‘Kom maar, Jasmijn,’ zegt de vrouw die haar moeder is. Ze raakt Clara aan bij haar elleboog om haar mee te nemen.
‘We verzoeken u hier te blijven, mevrouw De Rooij,’ zegt Renkens.
‘Waarom?’
‘We zouden Jasmijn graag alleen willen spreken.’
‘Hierna praten we u bij,’ valt Vos hem bij.
‘Ik blijf bij haar,’ zegt mevrouw de Rooij. 
‘Alle informatie is essentieel voor het lopende onderzoek,’ legt Renkens uit. ‘Nu ze terug is, betekent het niet dat de zaak is opgelost.’ 
‘We zullen goed voor haar zorgen, mevrouw De Rooij. Blijft u in de tussentijd bij Victor. Er is vannacht ook speeksel van hem afgenomen. DNA-onderzoek heeft uitgewezen dat dit het kind is van Jasmijn. Het is uw kleinzoon,’ zegt Vos.
Mevrouw de Rooij slikt en laat haar hoofd zakken. 

 Waar Clara ook kijkt, alle ogen zijn op haar gericht wanneer ze door de gang van het ziekenhuis achter de twee rechercheurs aanloopt. Verpleging, artsen, bezoekers en patiënten, het nieuws lijkt niemand te zijn ontgaan. De ogen priemen dwars door haar heen, alsof ze beter dan Clara zelf weten wie ze is.

Pas wanneer rechercheur Renkens de deur sluit van de spreekkamer waar hij en rechercheur Vos Clara naartoe hebben gebracht, neemt haar gevoel af opgejaagd wild te zijn. De lichtdoorlatende rolgordijnen zijn gesloten voor de grote ramen van de kleine kamer in het grote ziekenhuis. In de ruimte staat een bureau met een stoel aan de ene zijde en twee aan de andere zijde. Aan de witte muren die de kleine ruimte omsluiten, hangen kleurrijke schilderijen met hoekige lijnen.
‘Neem plaats,’ zegt Renkens en hij schuift de stoel waar Clara op plaats mag nemen iets naar achter. ‘Kan ik je iets aanbieden,’ vraagt hij terwijl ze gaat zitten.
Clara schudt haar hoofd. Ze heeft geen idee wat hij bedoelt met zijn vraag.
Tegenover Clara buigt rechercheur Vos over het bureau naar haar toe. 
‘Hij vraagt of je iets wilt drinken of eten.’ 
Clara’s maag rammelt, maar eten is wel het laatste wat ze nu wil. Hoe sneller ze terug kan naar Victor, hoe beter, denkt ze en ze schudt nogmaals haar hoofd.
Renkens legt een apparaatje dat Clara nooit eerder heeft gezien op tafel.
‘Ik neem ons gesprek op,’ zegt hij in de richting van het apparaat, alsof zijn woorden het onbekende apparaatje verklaren. ‘Mijn collega’s hebben vannacht al met je gesproken. Ik kan mij voorstellen dat je toen weinig ruimte had om met ze in gesprek te gaan, aangezien je je ernstig zorgen maakte om je baby. Hoe is het met hem?’
‘De arts zegt dat hij het gaat redden.’
‘En hoe voel jij je, Jasmijn?’
‘Ik ben Clara.’
‘Zo werd je genoemd?’
‘Ja.’
‘Door wie?’
‘Door Oscar.’
‘Wie is Oscar?’
‘De vader van mijn kinderen.’
‘Hoelang woon je al bij hem?’
‘Sinds… altijd.’
Er valt een korte stilte voor Renkens verder gaat. 
‘Er was een tijd dat je bij je ouders woonde. Bij je vader en bij je moeder, de vrouw die nu bij Victor is. Kun je je nog herinneren dat je bij hen was?’
Glazig kijkt Clara naar Renkens. De herinnering aan de geur van natte aarde, zweet, paraffine en urine vermengd met de smaak van ijzer en zout wroet zich een weg naar boven. De pijn van haar ingescheurde nagels, die ze tot bloedens aan toe langs de wanden schraapte op zoek naar een uitgang, op zoek naar licht. Wat was ervoor? De rechercheur zegt het, de vrouw die haar moeder is zegt het, en de vage zweem van herkenning in deze wereld vertelt het haar: er is een tijd voor het donker. Voor de kou en de pijn. Hoe is het mogelijk dat ze het niet weet? Hoe kan ze het zijn vergeten?
Weer schudt Clara haar hoofd.
‘Ik weet het niet.’ Ze voelt de tranen prikken achter haar ogen.
‘Het geeft niet. Je was vijf jaar. Heel jong nog.’
Vijf jaar? Hoezo vijf jaar? Wat was er op haar vijfde? 
‘Wat is er toen gebeurd?’ vraagt Clara. 
‘Je woonde in een dorp,’ zucht Renkens. ‘Een heel rustig, langgerekt dorp, huizen met grote tuinen, en jij speelde buiten met je fietsje. Iemand uit de straat heeft in de verte gezien dat er een witte bus stopte, maar deze getuige heeft niet gezien wat er precies gebeurde. De bus reed weg en pas een uur later ontdekte je moeder dat je weg was. Je fietsje lag langs de weg. Maar jij was spoorloos. Er waren nog geen camera’s in die tijd. En een kenteken hadden we niet. Alleen een vermoeden dat de witte bus gelinkt was aan jouw verdwijning. Er is overal gezocht. Het dorp is op zijn kop gezet, bossen uitgekamd, sloten gedregd, iedereen die we ook maar een klein beetje verdachten, verhoorden we tot in ieder detail. Wekenlang ging het nieuws alleen over jou. Je ouders, je broer en je zusje waren kapot van verdriet. Nieuwe zaken kwamen en gingen, maar met jouw vermissing bleef ik in mijn achterhoofd altijd bezig. Hoe was het mogelijk dat we je niet konden vinden? Geen enkel spoor. Geen lichaam. Niets. En ineens duik je op. Waar ben je al die tijd geweest?’
‘Op de boerderij van Oscar. Ik kan mij niet herinneren dat ik ooit ergens anders ben geweest. Ik weet niets over een wit busje of dat ik buitenspeelde met een fietsje.’
‘Kun je de boerderij omschrijven? Hoe ziet het eruit?’
Voor haar ogen verschijnt het huis en de tuin waar ze ieder hoekje en gaatje kent. Ze vertelt over de kamers, de inrichting, de omheining, de bomen en het uitzicht dat ze had vanuit de hoogste boom. Ze omschrijft Oscar, ze omschrijft haar taken, hun manier van leven, de afgezonderdheid, ze vertelt over haar drie kinderen, de dood van Jakob, de onverwachtse komst van Emma en haar vlucht op zoek naar hulp voor de zieke Victor.
‘Het is heel belangrijk dat we ze vinden. Zowel Benjamin als Emma, maar ook Oscar. De tijd dringt. Kun je ons helpen?' zegt Vos bezorgd.
'Kun je ons erheen brengen?’ vraagt Renkens met klem.

Praat mee over dit hoofdstuk

In de Facebookgroep van ZIJ WAS CLARA kun je met andere lezers sparren over het verhaal, de personages bespreken en de spanning gezamelijk beleven. Deel je gedachtes en leef met elkaar mee. Het is een unieke ervaring om met z'n allen tegelijk op deze manier een boek te lezen.

 

Alle thrillers van Sietske Scholten zijn op deze manier ontstaan. Bij ieder boek liet ze de lezers over haar schouders meelezen, terwijl zij het boek schreef. De reacties van lezers maakt het schrijven voor haar nog leuker.

©Sietske Scholten. Alle rechten voorbehouden.

We hebben je toestemming nodig om de vertalingen te laden

Om de inhoud van de website te vertalen gebruiken we een externe dienstverlener, die mogelijk gegevens over je activiteiten verzamelt. Lees het privacybeleid van de dienst en accepteer dit, om de vertalingen te bekijken.